De Gedachteniskapel in Park Grovenrode te Landgraaf is een betrekkelijk recente toevoeging aan het erfgoed gericht op de Nederlandse mijnbouw en steenkolen geschiedenis. Pas kortgeleden werd het voormalige lijkenhuisje verbouwd tot een plek van herinnering aan de periode van mijnbouw, en op deze manier symboliseert de geschiedenis van de kapel de omgang met de herinnering van de Zuid-Nederlandse steenkool industrie.
Door: Kevin van Wanrooij
Van lijkenhuis naar transformatorstation
In het lijkenhuisje konden omgekomen mijnwerkers worden opgebaard, als daar thuis bij de familie geen ruimte voor was. Het gebouw werd in 1949 aan de voet van Wilhelmina’s steenberg gebouwd. Na de sluiting van staatsmijn Wilhelmina raakte het huisje in onbruik. Al snel kreeg het huisje een nieuwe functie en deed het tot 2001 dienst als transformatorstation voor de lokale energievoorziening.
Tijdens de operationele periode van de mijnbouw in Limburg was het lijkenhuisje een plaats waar het door de steenkoolindustrie veroorzaakte leed door de lokale gemeenschap werd gedeeld. Dat deze gevoelige, emotionele plek na het sluiten van de mijnen omgebouwd werd tot transformatorstation, en niet gepresenteerd werd als bijvoorbeeld een plek van herinnering aan het mijnbouw verleden, toont aan dat men het mijnbouw verleden in eerste instantie liever wilde vergeten.

In het lijkenhuisje konden omgekomen mijnwerkers worden opgebaard, als daar thuis bij de familie geen ruimte voor was. Het gebouw werd in 1949 aan de voet van Wilhelmina’s steenberg gebouwd. Na de sluiting van staatsmijn Wilhelmina raakte het huisje in onbruik. Al snel kreeg het huisje een nieuwe functie en deed het tot 2001 dienst als transformatorstation voor de lokale energievoorziening.
Tijdens de operationele periode van de mijnbouw in Limburg was het lijkenhuisje een plaats waar het door de steenkoolindustrie veroorzaakte leed door de lokale gemeenschap werd gedeeld. Dat deze gevoelige, emotionele plek na het sluiten van de mijnen omgebouwd werd tot transformatorstation, en niet gepresenteerd werd als bijvoorbeeld een plek van herinnering aan het mijnbouw verleden, toont aan dat men het mijnbouw verleden in eerste instantie liever wilde vergeten.
Van Zwart naar Groen

Na het sluiten van de mijnen heerste er grote onvrede onder de lokale bevolking. Velen mijnwerkers verloren hun baan en de regio verloor economische aansluiting met de rest van Nederland. Er ontstonden problemen met de pensioenen van grote groepen mijnwerkers en stoflong was als fysieke kwaal aan de orde van de dag. Tevens werden er in de periode na de mijnbouw veel overblijfselen van de industrie geruimd omdat zij teveel ruimte innamen en de omgeving veranderd moest worden van zwart naar groen.
Door de moeilijkheden en maatschappelijke problemen die de sluiting van de mijnen met zich mee bracht was er in eerste instantie geen drang naar het herdenken en herinneren van het mijnwerkersleven. Eventuele financiële middelen die hiervoor nodig waren gebruikte men liever voor het oplossen van de sociaal-economische problemen. Pas jaren later, in de jaren negentig, wanneer de rechtszaken op hun einde lopen en Limburg op sociaal-economisch vlak weer aansluiting vindt met de rest van Nederland, begint men na te denken over een herinneringscultuur van de mijnbouw.
Nieuwe herinneringscultuur ontstaat
Het ombouwen van het voormalig lijkenhuisje naar Gedachteniskapel, met als voornaamste initiatiefnemer Martin Herbergs, past in dit patroon van een ontwakende herinnering aan de mijnwerkers die in de periode van mijnbouw zoveel hebben gegeven. Herbergs ontwikkelde in de jaren zeventig al het idee om het lijkenhuisje als plek van herinnering te gebruiken, maar het zou zeker dertig jaar duren voordat het draagvlak in de samenleving groot genoeg blijkt om dit project te realiseren.
Heden ten dage herdenkt de Gedachteniskapel alle 1455 omgekomen mijnwerkers met naam en jaar van overlijden. In de kapel staat ook een Sint Barbara beeldje, de beschermheilige van de Limburgse mijnwerkers. De gedachteniskapel ligt op het voormalig terrein van de staasmijn Wilhelmina aan de voet van de steenberg, hetgeen nu een recreatiegebied met de langste trap in Nederland is. Met haar ligging vormt het huisje een van de voornaamste mijnwerkersmonumenten waar veel mensen langskomen. De erfgoed plek wordt ook gebruikt voor herdenkingen en plechtigheden.
Het heeft lang geduurd voordat men besefte wat er verloren is gegaan tijdens de afbraak van de steenkolenindustrie. Het is goed dat het oude lijkenhuisje bewaard is gebleven en is verworden tot een plek van herinnering aan het steenkolen verleden van Limburg. Steenkolen waren niet enkel een economische product, maar een manier van leven, en de steenkolen industrie heeft een grote stempel gedrukt op de Limburgse samenleving. Dit verdient een goede en zo’n compleet mogelijke cultuur van herinnering.

Industrieën maken vaak een groot onderdeel uit van de lokale samenleving en landschap. Als dit wordt gesloopt wordt ook een deel van het verleden ermee vernietigd. Als bijvoorbeeld de staalindustrie in Nederland uiteindelijk ophoudt omdat deze te duur wordt. Wat moet er dan met de grote staalfabriek bij Ijmuiden gebeuren waar duizenden arbeiders jarenlang hebben gewerkt? In Limburg bestaat er spijt van het bijna volledig uitwissen van het industrieel verleden en dit zou mee moeten wegen in dergelijke toekomstige beslissingen.
Verder lezen:
Ad Knotter, Mijnwerkers in Limburg : een sociale geschiedenis, 2012
kopfoto: gezicht op de Staatsmijn Wilhelmina te Terwinselen. 15 Juni 1956. ©Fotocollectie demijnen.nl/DSM