In 2009 kwam het boek Groningen-gasveld vijftig jaar uit. Dit werk is mogelijk gemaakt door de Universiteit Utrecht. Hetgeen dat opvalt, is het NAM-logo in de kaft van dat boek. Het boek is daarmee dan ook gesponsord door de NAM, dat voor vijftig procent in handen is van Shell. Zeker niet uniek binnen de Universiteit Utrecht, denk bijvoorbeeld aan de Geschiedenis van de Koninklijke Shell, of per definitie onethisch, zolang de wetenschappelijke integriteit maar in stand blijft, zoals in de totstandkoming van dit boek ook het geval is. Dat er bepaalde activiteiten, of zelfs faculteiten, gesponsord worden, is overigens niet alleen in het recentere verleden het geval.
In de twintigste eeuw was er namelijk de faculteit ‘Indologische Studiën’, die ook wel de ‘Oliefaculteit’ genoemd wordt. Tegenwoordig worden delen van de Universiteit Utrecht gesponsord door Shell.
Het boek Groningen-gasveld vijftig jaar gaat in op de Groningse gaswinning en de gevolgen die het heeft voor de Nederlandse samenleving. Daarnaast bespreekt het boek de internationale gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld de oliecrises, die de keuzes van de Nederlandse overheid hebben beïnvloed. Het boek blijkt daarmee een goede illustratie van hoe Nederland zichzelf als aardgasland ontwikkeld heeft.
Hoewel het boek geen unieke conclusies trekt, ben ik het niet eens met de gegeven kritiek door Geert Verbong. In 2010 schreef Verbong in een recensie dat het boek niet kritisch genoeg was. Het boek laat echter onder andere zien dat politici in de jaren zeventig al kritisch waren en bespreekt ook de negatieve gevolgen van de gaswinning, ondanks dat de NAM het boek gesponsord heeft. Daarmee heeft het boek dus wetenschappelijke integriteit over het belang van de derde gekozen, wat gezien kan worden als een gevolg van de commissie die betrokken was bij de totstandkoming van het boek.
Terug naar het verdere verleden en de ‘Oliefaculteit’. Zoals de bijnaam al weggeeft, werd de faculteit, ‘Indologische Studiën’, gesponsord door de grote oliemaatschappijen, zoals bijvoorbeeld de Bataafse Petroleum Maatschappij (B.P.M.), dat in 1907 al een samenwerking was gestart met de Britse Shell. De B.P.M. had veel belangen in Nederlands-Indië, door haar olieproductie. De ondernemingen wilden dan ook door middel van deze faculteit weerstand bieden tegen de Leidse opleiding. Hierbij wilden de oliemaatschappijen dus ambtenaren opleiden die het Nederlands gezag in Nederlands-Indië zouden handhaven.
De ‘Oliefaculteit’ van de Universiteit Utrecht werd in 1925 opgericht en in 1950 gesloten. Bij de opening van de faculteit waren bekende, en belanghebbende, figuren aanwezig, zoals Hendrikus Colijn, een oud-directeur van de B.P.M. en op dat moment minister van Financiën, en Willem Treub, de oprichter van de Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indië. Deze opening werd in de pers fel bestreden door de voorstanders van de Leidse school in de koloniale politiek. Zij stelden immers dat de oprichting niet te verklaren viel door pure wetenschappelijke intenties.
Het was overigens ook de eerdergenoemde Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indië die in het gehele proces van de oprichting betrokken was. Carel Gerretson, op dat moment werkzaam voor de B.P.M. en later de hoogleraar van de faculteit, schreef voor deze ondernemersraad de eerste nota, die een aanzet gaf tot de vorming van de nieuwe faculteit. Gerretson stelde in deze nota dat de bestaande twijfel over de Nederlandse heerschappij een gevolg was van de opleiding in Leiden. Hieruit valt te concluderen dat de faculteit in Utrecht een tegenbeweging moest vormen.
Op het moment dat intern alles in de orde was, moesten de regering en de pers nog overtuigd worden. Voor het overhalen van de regering was voornamelijk Colijn verantwoordelijk, maar de pers volledig voor hen winnen zou de ondernemers niet lukken. De pers bleef verdeeld. Zo gaf het Volk de bijnaam ‘petroleumfaculteit’, maar verdedigde de Standaard, de krant van Colijn, logischerwijs de oprichting.

De Universiteit Utrecht is in het verleden dus gevoelig gebleken voor een sterk georganiseerde pressiegroep, die eveneens de beschikking had over een grote hoeveelheid geld. Ondanks het verdwenen van de ‘Oliefaculteit’ in 1950 zijn de sponsoractiviteiten van olie- en aardgasbedrijven nog niet volledig uit de Universiteit Utrecht verdwenen, zoals blijkt uit de sponsorering van het Groningen-gasveld vijftig jaar. Dat is niet per se iets onethisch, maar de onderzoeker moet oppassen dat de mogelijke belangenverstrengeling de wetenschappelijke integriteit niet in gevaar brengt.
Over de auteur: Aron Schillemans volgt momenteel de master Geschiedenis van Politiek en Maatschappij aan de Universiteit Utrecht
Verder lezen:
Feddema, H., en O. D. van den Muijzenberg. “Koloniale Belangen in de Academie.” In Toen En Thans: De Sociale Wetenschappen in de Jaren Dertig En Nu, redactie door Frank Bovenkerk, H J. M. Claessen, B. van Heerinkhuizen, A. J. F. Köbben, en N. Wilterdink, 105–18. Baarn: Ambo, 1978.
Feddema, H., en O.D. van den Muijzenberg. “Was de Utrechtse indologie-opleiding een petroleum faculteit?” In Amsterdam Sociologisch Tijdschrift 3:4 (1977), 465-477.
Hensse, Emile. Gerretson en Indië. Wolters Noordhoff, Groningen, 1983.
Rinsum, Henk. J, van. “De ‘Oliefaculteit’ aan de Utrechtse universiteit.’ In Oud Utrecht 22:1 (2021). https://www.oud-utrecht.nl/wat-doen-wij/publicaties/tijdschrift-oud-utrecht/jaargangen/53-2020/850-tijdschrift-april-2021 (geraadpleegd 29 januari 2022).
Schenk, Joep. Groningen-gasveld vijftig jaar. Kloppend hart van de Nederlandse gasvoorziening. Boom: Meppel, 2009.
Taselaar, Arjen. De Nederlandse koloniale lobby. Ondernemers en de Indische politiek 1914-1940. CNWS Publications, Leiden, 1998.
Verbong, Geert. ‘Joep Schenk, Groningen-gasveld vijftig jaar. Kloppend hart van de Nederlandse gasvoorziening,’ in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 125 (2010),150-151.
Overige bronnen:
Eigen interview met Joep Schenk, 1 maart 2022.
Kopfoto: Afbeelding gebaseerd op: https://www.shell.com.mx/sala-de-prensa.html en https://www.uu.nl/organisatie/huisstijl/downloads/logo