
Korte geschiedenis/mythes Steenkoolwinning in Nederland
Voor de industrialisatie
De steenkoolwinning in Nederland heeft een lang verleden. Wellicht werd er al tijdens de Romeinse periode steenkool ontgonnen. Uit de geschriften weten we dat er zeker sinds de middeleeuwen steenkool in Zuid-Limburg werd gewonnen. Steenkoollagen aan de oppervlakte waren eenvoudig te winnen en maar een beperkte technologie was nodig. Echter, na verloop van tijd nam de steenkool aan de oppervlakte af en moest aan ondergrondse winning begonnen worden door middel van gangen. Deze gangen waren soms wel veertig meter diep.
Vooral abdij Kloosterrade, nu abdij Rolduc, in Kerkrade bemoeide zich sinds de 17e eeuw met de steenkoolwinning en organiseerde arbeid en ontginning.Tijdens de Franse bezetting in de negentiende eeuw werden de mijnen geconsolideerd in de “domaniale mijnen”. Na Waterloo kwamen de mijnen in Nederlandse handen.

Mythe 1: Schade door Delfstoffen
De schade aan gebouwen door het delven naar grondstoffen is niet nieuw voor Nederland. Waar Groningen met grotere problemen door aardbevingen kampt, is schade aan huizen door mijnen in Limburg een oud verhaal. Sinds de jaren dertig van de vorige eeuw ontstond er op grote schaal schade aan huizen. Dusdanig dat dit zelfs in gedichten en liedjes is opgenomen zoals een vrouw die te lang stil staat en daardoor een scheur in haar jurk oploopt ‘door de mijnen’. Hier draaiden de bedrijven echter wel voor op door gebouwen te saneren en nieuwe gebouwen te plaatsen. Deze schade vindt overigens nog steeds plaats zoals het zinkgat dat in 2011 in het winkelcentrum ‘t Loon. In 2020 werd tevens in een rechtszaak voor de Raad van State beslist dat een huis met schade door de mijn nog steeds recht heeft vergoeding.
De Gloriejaren van de Mijn
In de 19e eeuw werd de steenkoolindustrie serieus opgebouwd. Bedrijven en privépersonen claimden concessies voor de winning van steenkool. De Limburgse infrastructuur was nog niet ingericht voor de industrie en de Akens-Maastrichtse spoorwegmaatschappij kreeg de opdracht om een spoorweg aan te leggen. Uiteindelijk kreeg dit bedrijf ook de zeggenschap over de domaniale mijnen.
Rond de eeuwwisseling laat de Nederlandse overheid onderzoeken of het wenselijk is een staatsbedrijf dat zich op steenkoolwinning richt op te richten. In 1903 gaat de staat alo over tot het aanleggen van de eerste staatsmijn: de mijn Wilhelmina. Het staatsbedrijf “De Staats Mijnen” wordt opgericht om zich over deze werkzaamheden te ontfermen en dit bedrijf bestaat nog steeds voort in de chemische industrie als Dutch State Mines.
Tegen het eind van de jaren dertig zijn er zo’n twaalf mijnen die in Zuid-Limburg naar steenkool aan het delven zijn. Er is sprake van verzakkingen en schade huizen, maar hier lijken de mijnen actief in tegemoet te komen. Er was wel onvrede over de schade, maar ook berusting in het feit dat de bedrijven dit soort problemen op zouden lossen. De mijnen waren immers belangrijke werkgevers in Limburg en een van de belangrijkste motoren van de Nederlandse economie. Zelfs tijdens de crisis van de jaren dertig bleven de steenkoolmijnen een belangrijke sector en zorgden zij voor heel wat werkgelegenheid.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zorgen de Duitsers ervoor dat de mijnen productief bleven. Er waren wel momenten van ongeregeldheden en stakingen zoals in 1943 waarbij enkele mijnwerkers zijn omgekomen. De stakingen van 1943 waren tegen het uitleveren van Nederlandse soldaten als krijgsgevangenen voor Duitse dwangarbeid.
De mijnen werden na de oorlog belangrijk voor de heropbouw van Nederland en zijn economie. In de wintermaanden draaiden mijnwerkers overuren om het hele land van warmte te voorzien. Nederland wil vooral gaan industrialiseren, en steenkool zou daar een belangrijke rol in spelen. In de tweede helft van de jaren vijftig en begin jaren zestig zou het beeld van een industrialisatie gebouwd op steenkool drastisch veranderen. Nederland stapt over op de tertiaire sector, waardoor de opgebouwde industrie zijn belang verloor. Daarnaast concurreerden gas en olie direct met steenkool voor gebruik in de industrie en verwarming. Het leek erop dat steenkool nog wel een actieve sector zou blijven met de aanleg van een nieuwe staatsmijn genaamd Beatrix in 1960.

Gas zorgde voor het instorten van de steenkoolindustrie
Gas was hooguit een bijkomstigheid en misschien de laatste druppel. Maar de Nederlandse steenkolen industrie kon niet tegen de buitenlandse concurrentie of de andere fossiele brandstoffen gas en olie op. De steenkoollagen in Nederland leverden betrekkelijk weinig steenkool in vergelijking met Duitsland en de Verenigde Staten waar dagbouw mogelijk was. Nederland importeerde zelfs toen al steenkool van deze landen. Vergeleken met gas en olie was steenkool ook zeer arbeidsintensief, iets wat in de prijs doordrukt. Gas was uiteindelijk goed voor de Nederlandse onafhankelijkheid op de energiemarkt en goedkoper dan steenkool, maar ook zonder gas waren de steenkoolmijnen zonder enorme staatssteun niet rendabel geweest. In 2017 werd 50 miljoen ton steenkool naar Nederland verscheept waarvan 15 miljoen ton voor de eigen energiemarkt en industrie gebruikt wordt. De vraag naar kool is nooit weggegaan, maar Nederlandse kool is te duur.
Van Zwart Naar Groen: een industriële opruimactie waar lessen uit te trekken vallen
De eeuwigheid van de steenkoolmijnen bleek een fantasie te zijn toen in 1963 de eerste mijn gesloten werd. Staatsmijn Beatrix, waarvoor een aanzienlijk deel van de infrastructuur al was aangelegd, werd in 1962 ook stopgezet met het oog op lage winstgevendheid. Er waren verschillende oorzaken voor het falen van de steenkoolmijnen. Een agressief beleid van de Nederlandse staat op de energiemarkt speelde een grote rol. De staat dwong onder andere een laag prijspunt op steenkool af waardoor de concurrentie vanuit het buitenland zwaar was.

Daarnaast is de steenkool in Nederland moeilijker te winnen en de weigering van staatssteun aan de sector leidde ertoe dat de sector aan zijn einde zou komen. Er werd uiteindelijk nog wel onderzocht of een aanzienlijk bedrag aan steun de mijnen nog kon redden, maar dit mocht niet baten. In 1965 kondigt minister van Economische Zaken Den Uyl aan dat de mijnen op korte termijn moesten sluiten.
De sluiting had grote gevolgen voor Zuid-Limburg. 30.000 tot 40.000 mijnwerkers kwamen zonder werk te zitten. Enkelen konden terecht bij de nieuwe autofabriek DAF, maar velen zouden naar Duitsland of andere sectoren uit moet wijken, waar lonen en arbeidsomstandigheden voor velen tegenvielen. Tot in de jaren negentig waren de Limburgse werkloosheidscijfers twee keer zo hoog als in de rest van het land!
Meteen na sluiting van de mijnen werden de bestaande gebouwen en terreinen geruimd. Waar in de nabuurige steenkool gebieden van Duitsland en België verwijzingen naar de mijnbouw geschiedenis het landschap bleven definiëren, moesten ze in Nederland verdwijnen. De gebieden in Limburg moesten van zwart naar groen veranderen en in een prettigere leefomgeving veranderen voor de bewoners. Daar was op het moment ook vraag naar! Er was immers een gevoel van ontevredenheid en onderwaardering onder de bevolking en de mijnbouw was niet iets wat herinnerd moest worden.
Van Vergeten naar Herinneren
Vele mijnwerkers hadden hun leven gegeven om steenkolen uit de grond te halen. Zo’n 1.500 mijnwerkers zijn bij onder- en bovengronds bij ongelukken omgekomen en een aanzienlijke hoeveelheid mijnwerkers leed onder de gevolgen van stoflongen. Stoflongen waren een ondergediagnosticeerd probleem onder de mijnwerkers. De bedrijven waren van stoflongen op de hoogte en moesten ook arbeidsongeschiktheid uitkeren aan deze personen. Maar dit kon enkel na constatering door de bedrijfsarts. Veel koempels liepen zo een compensatie mis. Daarnaast vielen de uitkeringen voor de pensioenregeling laag uit door economische omstandigheden en keuzes die de bedrijven hadden gemaakt. Kortom, door al het leed was er geen drang naar om het verleden te herinneren.
Pas na twintig jaar en talloze rechtszaken kwam de de drang tot herinnering van de mijnbouw in grotere mate op. De mijnen stonden immers ook voor tijd van werkzekerheid, verbondenheid tussen arbeiders en multiculturele uitwisseling. Daarnaast bestond ook het gevoel van trots, dat Limburgse koempels bijdroegen tot de welvaart van Nederland. Een zekere nostalgie, in een tijd van economische onzekerheid, zorgde ervoor dat er nu standbeelden geplaatst worden en publiekhistorische boeken worden geschreven over dit weggeschoven verleden. Waar andere gebieden in het buitenland konden terugvallen op restanten van dit verleden om al omvattende erfgoedbeleving te verwezenlijken, lijkt Zuid-Limburg op enkele gebouwen na maar een beperkte herinnering infrastructuur te hebben. Dit zorgt ervoor dat het moeilijk is voor de huidige en toekomstige generaties een beeld te vormen over steenkoolwinning, en de pro’s en contra’s van elkaar af te wegen.
De consequenties van het delven naar steenkool zijn nog niet voorbij. Het water in de mijnen stijgt en zorgt ervoor dat oude gangen instorten met als gevolg dat aan de oppervlak zinkgaten ontstaan. Daarnaast zit het mijnwater ook vol met allerlei chemicaliën en zware metalen die het grondwater dreigen aan te tasten. Minister Kamp vond in 2016 dat dergelijk zaken verjaard zijn en dat de staat niet meer aansprakelijk is, maar een recente zaak voor de raad van state zet de deur op een kier. Deze zaak wees verjaring van een schadezaak in 2020 af en vergoeding toe.

Steenkool is een gesloten hoofdstuk
De consequenties van het delven naar steenkool zijn nog steeds in ontwikkeling in Limburg. Een deel van de provincie kampt nog steeds met hogere werkloosheidscijfers en de ondergrond is nog steeds instabiel door het stijgen van mijnwater. Dit mijnwater zorgt ervoor dat oude mijngangen instorten en er aan de oppervlakte zinkgaten ontstaan. Daarnaast is het mijnwater ook sterk vervuild door al het afval dat in mijnen achter is gebleven en dreigt het grondwater vervuild te raken. Niet alles is negatief omdat het mijnwater ook de mogelijkheid biedt voor duurzame energie. Dit mijnwater wordt in de diepste gangen ook verwarmd en kan als duurzame energiebron dienst doen in dezelfde trant als een grondwaterpomp.
1100-1600: Begin van de steenkool mijnbouw.
1741: Abdijmijnen beginnen onder abdij Kloosterrade die in 1780 ongeveer 400 mijnwerkers exploiteerden.
1794: Fransen bezetten Limburg en consolideren de mijnen onder staatsbezit als de Mines Domaniales. Focus van de mijnen werd van Wormdal naar Kerkrade verplaatst.
1814: Na Waterloo kwamen de mijnen in Nederlands Staatsbezit.
1846: Akens-Maastrichtsche Spoorwegmaatschappij kreeg het vruchtgebruik van de Domaniale mijn als onderpand voor 99 jaar in verband met het aanleggen van spoorwegen in de regio Limburg.
1860-1861: Concessies Willem en Sopia toegekend aan de Nederlands Bergwerkvereniging.
1873: De heer Wackers vindt kolen bij Eygelshoven en vraagt concessie aan onder de naam van zijn vrouw Laura.
1877: De heer Wackers verkrijgt concessie ‘Vereeniging’ nabij Eygelshoven.
1887: Rechten voor ‘Laura’ en ‘Vereeniging’ werden opgekocht en samengevoegd als ‘Laura en Vereeniging’.
1889: AkensMaastrichtse Spoorwegmaatschappij wordt omgedoopt tot Domaniale Steenkolenmijnen na het overdragen van de spoorwegen aan een ander bedrijf.
1893: Saurolea en de Honingmann broers krijgen toestemming tot ontginning van het Oranje Nassau kolenveld en verkrijgen tevens de concessie tot het Carl kolenveld.
1894: Aanleg Oranje Naussau I door Saurolea en Honingmann broeders bij Heerlen.
1898: Willem-Sophia wordt overgekocht door Belgische Société Anonymes des Charbonnages Néérlandais Willem et Sophia.
1899: Commissie door de staat ingesteld naar de wenselijkheid van eventuele staatsmijnen.
1901: Eerste schacht Laura en Vereeniging wordt gebouwd maar er zijn problemen met de aanleg.
1/05/1902: Staatsmijnen Limburg worden opgericht.
1902: Willem-Sophia mijn gaat over tot productie.
1903: Eerste staatsmijn ‘Wilhelmina’ begonnen bij Terwinselen in Kerkrade.
~1930: Twaalf steenkolenmijnen zijn in productie en er is een stijgende vraag naar steenkool
1945>: Nederland wordt herbouwd na WWII. Er is een grote vraag naar kolen en industrie in het algemeen om Nederland te herbouwen.
1963: Sluiting van de eerste mijn. In dit geval sluit Staatsmijn Hendrik.
14/12/1965: Eerste mijnnota door Den Uyl. Besluit tot sluiting mijnen Limburg door regering over een periode van 10 jaar
1/10/1969: Tweede mijnnota constateert een direct verlies van 28.000 banen en 8000 nieuwe banen.
12/31/1974: Sluiting laatste mijn ON I
2011: Zinkgat ontstaat in Winkelcentrum ’t Loon in Heerlen vanwege een stijgende waterstand in de mijnen.
Hoofdafbeelding: Stilleven met verschillende produkten van de Staatsmijnen zoals een brok steenkool, cokes, kunstmestkorrels, plant, enkele spullen van plastic, flesje alcohol en ether. Fotocollectie demijnen.nl/DSM